Voor de twintigste eeuw kwamen er in Europa twee type varkens voor: het Groot Grootorig Landvarken en het Kleinorig Stagoorvarken. Het Groot Grootorig Landvarken verdrong omstreeks de tweede helft van de negentiende eeuw het Kleinorig Stagoorvarken. Men wilde toender tijd al een varken dat vroeg slachtrijp was, sneller groeide en meer vlees in verhouding tot spek had. Het Groot Grootorig Landvarken was in Nederlands bekend onder verschillende regionale namen zoals het Fries varken, het Drents varken en het Limburgs varken. Helaas zijn deze regionale types geleidelijk opgegaan in een Nederlands Landras en daarmee verdwenen.
Aan het eind van de negentiende eeuw werden in Nederland fokstations, varkensfokverenigingen en –stamboeken opgericht om gericht te kunnen fokken. Vanaf de 30er jaren importeerde Nederland onder andere het Veredelde Duitse Landvarken en het Deense Landvarken. Het Nederlands Landvarken van nu is ontstaan door inkruisen met het Deense Landvarken en het Veredelde Duitse Landvarken. Omstreeks 1933 kregen de stamboeken de vrijheid om de kruisingen te registreren en is de basis voor het huidige Nederlands Landvarken gelegd.
Meerdere decennia in de twintigste eeuw, is het Nederlands Landvarken zeer succesvol gebruikt in de commerciële varkenshouderij en actief ingezet in diverse fokkerijprogramma’s. Echter, door intensieve selecties en het recent inkruisen met meer productieve rassen, staat het zuiver Nederlands Landvarken sinds 2012 op het punt van verdwijnen. Topigs-Norsvin heeft afgelopen jaren het Nederlands Landvarken met haar Scandinavische Landraslijn geïntegreerd. Dit omdat een combinatie van deze lijnen een magerder en veerkrachtiger varken voortbrengt. Hierdoor heeft het raszuivere Nederlands Landvarken geen echte ingang meer in de Nederlandse varkenshouderij en is snel aan het verdwijnen.